Afgelopen vrijdag, 1 november, was World Vegan Day, een moderne gedenkdag die precies dertig geleden voor het eerst werd gehouden. Ik vond dit een mooie aanleiding om weer eens stil te staan bij de ontwikkeling van veganisme, vegetarisme en flexitarisme. Dit mede omdat ik al een jaar geleden een 'vegetarische stagnatie' heb geconstateerd. Hoe vanzelfsprekend is vegetarisme anno 2024 en hoe succesvol zijn de flexitariërs in het minderen van hun vleesconsumptie?
Allereerst een persoonlijke ervaring. Laatst liet een buurman in een gesprek vallen: "Jullie zijn vegetariërs, toch?" Het gekke is dat we het daar nooit met hem over hebben gehad. Blijkbaar was het voor onze andere buren toch een bijzonderheid die interessant genoeg was om verder te vertellen. Ook tijdens mijn vrijwilligerswerk - ik kook regelmatig sociale maaltijden in een buurthuis - blijft vegetarisme een thema dat telkens weer terugkomt: onlangs vroeg een mede-vrijwilliger hoe ik het 'al zo lang vol wist te houden'. Dit past echter bij mijn eerdere constatering dat vegetarisme en ook flexitarisme buiten mijn academische filterbubbel nog steeds vrij onbekend is.
Vegetarisme blijft marginaal, flexitarisme groeit wel
Ik verkeerde al jaren in de veronderstelling dat het percentage vegetariërs in Nederland rond de 5% blijft schommelen. Dit blijkt niet waar te zijn: het merendeel van die vijf procent eet volgens het CBS weliswaar geen vlees, maar wel vis - en is daarmee pescotariër. Slechts 2% van de Nederlandse bevolking kan zich een 'echte vegetariër noemen en het percentage veganisten schommelt rond de 0,5%.
In België zou het aantal vegetariërs volgens ProVeg met 6% zelfs iets hoger zijn dan in Nederland, maar ik vermoed dat dit komt doordat de onderzoekers ruimere definities hebben gebruikt. Ook de Vegetariërsbond levert de kanttekening dat de cijfers om die reden niet helemaal betrouwbaar zijn. Desondanks kunnen we rustig concluderen dat 'echt' vegetarisme gerommel in de marge blijft.
Het aantal flexitariërs is echter wel fors gegroeid, als ik de cijfers van het CBS mag geloven. Slechts 30% heeft nog nooit een vegetarische maaltijd gegeten, wat betekent dat de overige 70% soms, regelmatig of altijd vegetarisch eet. Ook volgens ProVeg is meer dan 50% van de Nederlanders en Belgen flexitariër, terwijl de Vegetariërsbond zelfs beweert dat dit tweederde is, al "hebben ze [dat] zelf niet altijd door".
Minder vaak vlees, maar dan blijkbaar wel meer
We kunnen nu weliswaar treuren dat er nauwelijks vegetariërs, laat staan veganisten, bij komen. We kunnen echter ook vreugdevol constateren dat het flexitarisme in de groei zit. Volledig vegetarisch of plantaardig wordt blijkbaar gezien als te beperkend - of extreem - maar een grote meerderheid lijkt dus bereid te zijn om minder vaak vlees te eten. Steeds meer sterrenrestaurants bieden vegan menu's aan en vegetarische gerechten veroveren langzaam ook de menukaarten van 'gewone' restaurants.
Een kritische kanttekening is dan wel dat volgens Wakker Dier de vleesconsumptie sinds 2005 onverminderd hoog blijft - wat zou betekenen dat er per niet-vegetarische maaltijd juist méér vlees wordt gegeten. En met gemiddeld ongeveer 40 kilo per jaar is dat fors meer dan in de jaren 1950, toen vlees weliswaar als een noodzakelijke luxe werd gezien, maar men zich gemiddeld maar 17 kilo (per persoon per jaar) kon veroorloven.
Tegenover de trend van meer vegetarische gerechten op de menukaart staat bovendien de nog steeds groeiende populariteit van bijvoorbeeld biefstukrestaurantketen Loetje en de Spare Rib Express.
Wordt vegetarisch gezien als een soort opoffering?
Het lijkt er op dat een groot deel van de bevolking weliswaar streeft om minder vaak vlees te eten, maar dat de dagelijkse verleidingen de goede voornemens in de weg staan. Misschien houdt men zichzelf zelfs voor de gek: als iemand zich door de menukaart heeft laten verleiden tot een 'keurige' vegetarische maaltijd, dan wordt dat regelmatig - bewust of onbewust - op andere momenten weer gecompenseerd.
Al jaren worden vleesvervangers gepromoot als dé oplossing om minder vlees te eten, maar ondertussen is er een einde aan de groei gekomen: de consument vindt vleesvervangers vaak niet lekker genoeg, en doorgewinterde flexitariërs geven daarom toch de voorkeur aan bonen, noten en zaden. En dat zijn nu net die levensmiddelen die sinds jaar en dag worden geassocieerd met de armeluiskeuken en met geitenwollensokken.
Samenvattend kunnen we dus constateren dat we als mensheid vlees gewoon het meest aantrekkelijke voedsel van allemaal vinden. Daar waar vroeger de portemonnee de beperkende factor was, kan nu vrijwel iedereen zich een dagelijks lapje vlees en vleeswaren veroorloven. Wellicht zijn het geweten en het groeiende bewustzijn voor milieu en dierenleed tegenwoordig de belangrijkste beperkende factor, maar beloningen op de lange termijn - en positieve effecten die je niet direct ziet - zijn nu eenmaal veel minder sterk dan het directe vooruitzicht op (vlezig) genot.
Minder verleiding en meer dwang?
Verleiding, ook wel 'nudging' genoemd, wordt vaak gezien als de beste manier om mensen tot betere keuzes te laten komen. Op verschillende manieren proberen supermarkten, cateraars en ook de overheid om consumenten te bewegen om daadwerkelijk milieuvriendelijker, diervriendelijker en ook gezonder te eten. Dit is echter makkelijker gezegd dan gedaan: slecht nudgen leidt tot protesten.
Zelfs ik als vegetariër denk af en toe dat het wel wat minder kan. Zo was de Postcodeloterij de afgelopen weken zeer zichtbaar met hun actie Geniet van 't Goede, waarbij loterijdeelnemers een cadeaukaart krijgen die ze kunnen inwisselen voor vegetarische producten naar keuze. Echter, deze goedbedoelde actie leidt op X, het voormalige Twitter, voornamelijk tot gezeur. Sommige gebruikers vinden de actie inderdaad betutteling, anderen gaan zo ver dat ze de Postcodeloterij een extreem linkse organisatie noemen.
Het lijkt er dus op dat als wij als maatschappij de gemiddelde vleesconsumptie willen verminderen, dat dit niet zonder dwang kan gebeuren. Een financiële prikkel zou een mogelijkheid zijn, maar omdat zelfreguling zoals de "Beter Leven"-keurmerken keihard worden tegengewerkt door marktwerking, lijkt - hoe ongezellig ook - een accijns op vlees en zuivel de enige financiële maatregel die zou werken.
Een ander scenario is dat, vanwege de voetafdruk van vlees en zuivel, deze producten meer als 'maatschappelijk taboe' worden beschouwd: een zonde die je je rustig bij speciale gelegenheden kunt veroorloven, maar niet in grote hoeveelheden en zeker niet elke dag. De opkomst van het flexitarisme - met alle geconstateerde tegenstrijdigheden - wijst er op dat de maatschappij zich in die richting beweegt.
Lekker vegetarisch omdat het moet - dat is echt geen straf
Concluderend zie ik om heen de behoefte aan minder "vegetarisch omdat het kan" en juist meer "vegetarisch omdat het moet". Dat is wellicht een strenge constatering, maar het stikt in de maatschappij van regels en normen, bijvoorbeeld over hoe je je in het verkeer dient te gedragen of hoe je met elkaar om moet gaan
Een voorwaarde voor succes is wel dat het wijzende vingertje niet van betweterige vegetariërs en veganisten - of van een bemoeizuchtige overheid - komt, maar dat dit een algemeen heersend gevoel wordt. Bijkomend voordeel is dat we dan ook af zouden zijn van 'die eeuwige betutteling' door nudgende organisaties, die door velen als vervelend wordt ervaren.
Tenslotte denk ik dat de tijd er - in ieder geval in Nederland en België - misschien nu wel rijp voor is. Nu meer dan de helft van de bevolking soms, regelmatig of altijd vegetarisch of plantaardig eet, lijken we als maatschappij nu toch echt te leren dat een maaltijd zonder vlees zeker geen straf hoeft te zijn. En daarom blijft het motto van Vegatopia relevant: lekker vegetarisch voor iedereen!