Om vragen in de toekomst voor te zijn:
Ik zal de lijst regelmatig aanvullen - als ik er de tijd voor vind!
Vaktermen uit de klassieke keuken:AAbaisser: Uitrollen van deeg tot de gewenste dikte.
Adoucir: *Wrangheid of bittere smaak verzachten door voortgezet koken
* Camoufleren van een teveel aan zout door toevoeging van room, melk ed..
Appareil: Mengsel van versch. produkten: een basis voor verdere bewerking
Arroser: bedruipen van groenten (en vlees ed) tijdens de bereiding
Assaisonner: Op smaak brengen met kruiden en/of specerijen.
Au gras: Rijkelijk bereid en opgediend.
BBarquette: Schuitvormig gebakje uit bladerdeeg of gespoten in hertoginne-aardappelen.
Bâtonnet: versneden groenten in staafjes.
Beignet: In frituur gebakken omhulsel van beslag met versch mogelijke vullingen.
Blanc: Samenstelling van bloem, azijn en zout in water vermengd dat bij een kookvloeistof wordt gevoegd om verkleuring van groenten tegen te gaan (of om vlees wit te trekken).
Bouquet-garni: Kruidentuiltje, gevormd met tijm, laurier en peterseliestengels die samengebonden worden met een touwtje.
Bouquet-marmite: Bundel groenten die gebruikt wordt in blanke fonds.
Braiser: Gaar smoren van aromaten, tot op halve hoogte bevochtigd met een fond, wijn of saus en dit in een afgedekte brassière in een matig warme oven.
Brûler: Branden, schroeien, zengen.
Brunoise: In dobbelsteentjes gesneden groentjes of vlees.
CCanapé: In vorm gesneden brood, getoost of in boter gebakken.
Canneler: In groenten of fruit ribbeltjes aanbrengen met een speciaal mes, een 'canneleur'
Cerner: Uithollen van groenten en vruchten.
Chapelure: Paneermeel.
Chemiser: De binnenzijde ve vorm bedekken met een dunne laag (bv gelei) met het doel het later met iets anders op te vullen.
Chiffonnade: In reepjes gesneden bladgroente (bladgroente oprollen en nadien in een grove julienne snijden). De bewerking wordt
ciseler genoemd.
Clarifier: Een troebele vloeistof helder maken (klaren).
Coeur: Zachtste gedeelte, het hart.
Colle: Substantie bestaande uit water (of andere vloeistof) en bloem om sausen aan te lengen of te binden.
Colorer: Toevoegen ve kleurstof.
Concasser: * Grof pletten/hakken/snijden.
* In blokjes snijden.
Condiment: * Aromatische stof die aan het eten wordt toegevoegd.
* Zure of zoetzure produkten als pickles, augurken...
Corser: Meer smaak geven aan een gerecht door toevoeging van kruiden, een glace, een essence of door verder inkoken.
Coulis: Dikke saus of ingedikte puree van een bepaald produkt.
Couronne: Kroon, krans, kring, in ronde vorm geschikt.
Croustade: Bakjes vervaardigd uit gebroken deeg of bladerdeeg, die nadien gevuld worden met een ragoût.
Croustadine: Zoals een croustade maar gespoten uit hertoginne-aardappelen.
Croustillant: Krokant, knapperig.
Croûte: Schijf getoost brood of stokbrood, ter begeleiding van een soep.
Crudité: Salade van rauwe groenten.
Cuire à blanc: Gebak afbakken zonder garnituur, maar met een vulling van bonen of gedroogde erwten op een onderlaag van papier. De vulling wordt tegen het einde van het bakproces verwijderd en de vorm verder afgebakken.
Cuire à nappe: Al roerend een vloeistof op een bepaalde temperatuur laten binden.
Cuire au gras: Koken met bouillon.
Cuisson: * Het kookvocht.
* De graad van gaarheid.